Kathmandu, Bungamati & Patan
Dag 181: De brandende doden
Vrijdag 7 september 2012
Het was weer eens weekend, dus kon iedereen weer twee uurtjes langer uitslapen. Bij het ontbijt leek niemand hier over te klagen. Het bericht dat we hierna echter weekoverzichten moesten schrijven, werd iets minder enthousiast ontvangen. Iedereen moest van al zijn projecten opschrijven wat er de afgelopen week was gebeurd. Aangezien ik nu de leiding had over drie verschillende projecten, had ik ook aardig wat te pennen. Toen ik eenmaal klaar was, had ik even de gelegenheid om de was op het dak te doen, alvorens met enkele anderen het huis voor een ochtendje te verlaten. Met Anton, Nuria, Elena en Juanjo liet ik me met de tuktuk afzetten op de gebruikelijke locatie als tijdens de afgelopen dagen. Ditmaal namen we echter niet de straat naar de school en het weeshuis, maar liepen we de andere kant, naar het bejaardentehuis. Onderweg passeerden we enkele winkeltjes waar enorme bakken met tika stond. Dit poeder was in vele kleurtjes verkrijgbaar, alhoewel rood de meest gebruikte kleur is om iemand iets goeds te wensen. De andere kleuren schijnen gebruikt te worden voor speciale rituelen. Het verbaasde ons dat de bakken gewoon buiten stonden, want het leek erop alsof het zo weg zou kunnen waaien met een stevig windje. Gelukkig stond die er nu niet en was het lekker warm. Andere winkeltjes verkochten hele smalle rode en groene armbandjes, welke vrouwen vaak met een heel dozijn tegelijk om één pols dragen. Voor het ouderenhuis zaten enkele mannen die je hand konden lezen, maar hiervoor waren we hier niet gekomen.
Naast het gebouw bevond zich Pashupatinath, één van de heiligste hindoetempels ter wereld en de meest bezochte in Nepal. Alhoewel de lokale boeddhisten en hindoes gratis naar binnen mogen, wordt er aan toeristen geld gevraagd om het gebied te betreden. Toen we naar binnen liepen, merkten we dat het erg druk was; het waren voornamelijk lokale mensen die zich hier naartoe waren gekomen, maar hier en daar spotten we ook toeristen met fotocamera’s. Alhoewel we de heilige tempels niet mochten betreden, viel er in het gebied van buiten ook genoeg te fotograferen. Zo waren er bijvoorbeeld apen die nonchalant over het terrein trokken, allemaal onder leiding van een uit de kluiten gewassen mannetje. Daarnaast konden we de mooie tempels wel gewoon aanschouwen, evenals een lange rij van stoepa’s waar je doorheen kon kijken. Elke stoepa was voorzien van een yoni en een linggam, de hindoeïstische symbolen voor het vrouwelijke en mannelijke geslacht. Enkele oudere mannen waren helemaal versierd in oranje kleding, beschikten over allerlei franjes en hadden hun gezicht en haar volledig geschminkt. Tegen betaling kon je een zegen van ze krijgen, of een foto van ze maken. Vooral dit laatste deed ons twijfelen of ze wel echt waren. De Bagmati-rivier stroomde dwars door het tempelcomplex en zou vele kilometers verderop uitmonden in de heilige Ganges in India. In dit land staat Varanasi bekend om de vele openbare crematies die daar langs de Ganges worden uitgevoerd. Pashupatinath is in dat opzicht exact hetzelfde, aangezien er langs de rivier allemaal rechthoekige plateaus stonden waarop iemand gecremeerd kon worden. Dagelijks vinden hier vele lijkverbrandingen plaats, waardoor je van elk hoger gelegen punt in de stad de witte rookwolken vanaf hier de vallei in kunt zien trekken. Wij namen plaats aan de overkant van de rivier en aanschouwden een ritueel dat op dat moment net begon. Een overleden persoon werd gewikkeld in oranje doeken, met daarbovenop oranje bloemetjes, op een brancard naar het water gedragen door een groep mannen. Meer mannen stonden aan de zijkanten te kijken. Vrouwen waren niet aanwezig, omdat dat volgens de cultuur niet zou mogen. Bij het water werd de brancard neergelegd op de trappen die het water in liepen. Een paar meter verderop lag een lijk gewikkeld in witte doeken, maar daar was verder niemand aanwezig. De overledene op de brancard werd door enkele mannen met water uit de rivier besprenkeld, waarna de mannen die dit gedaan hadden vervolgens hun shirt uittrokken en in de rivier gooiden. Op een zeker moment werd het doek rond het hoofd van de overledene verwijderd en we zagen vanaf een afstandje het gezicht van een oude man. De mannen begonnen dit gezicht te wassen, terwijl een andere persoon op hetzelfde moment vanuit een boekje enkele onverstaanbare woorden prevelde. Dit duurde enkele minuten, waarna de overleden man vanaf de brancard werd getild door enkele mannen en naar het plateau iets daarnaast werd getild. Hij werd er echter nog niet opgelegd, want eerst werden er enkele rondjes rond dit plateau gelopen. Op het plateau was een houtstapel geplaatst en daar werd de man bovenop gelegd. Alle versieringen die op hem lagen werden verwijderd, waarna het volledige bovenlijf van de man werd ontbloot. Er kwam vervolgens vuur tevoorschijn en enkele kleine plukjes stro (of iets dergelijks) tussen het hout werden aangestoken. Tevens werd er brandend stro op de man gelegd. Langzaam vatte de man vlam en verspreidde het vuur zich. De man werd toen pas afgedekt door enkele andere blokken hout en er werd een of ander poeder over de stapel gegooid. Witte rook kwam van de brandstapel af en het zou vervolgens een uur of vier duren voordat de hele crematie was afgerond. Het was allemaal heel bijzonder, maar ergens ook wel een beetje macaber.
We bleven uiteraard niet voor de hele crematie en het verruilden dit tempelcomplex voor een tempel ernaast. Heel spectaculair was deze niet, maar misschien kwam dat ook omdat we niet helemaal naar binnen mochten lopen. Wel konden we vanaf een randje van de zijkant een grote gouden stier zien, die voor ons dus ontoegankelijk was. Een echte stier liep voor de tempel door de straten. Tevens zagen we een plein met enorm veel duiven; niet zoveel als op de Dam, maar alsnog aardig wat. Het was daarbij vooral leuk om te zien hoe deze zo nu en dan werden opgejaagd door een klein kind, waarna ze met z’n allen eventjes opvlogen. We gingen hierna terug naar ons huis, waar we op tijd aankwamen voor de lunch.
Nadat ik m’n was op het dak had opgehangen, was ik klaar voor een middagactiviteit. Met Nina, Sjoukje en Juanjo propte ik mezelf in een taxi, waarna we naar Durbar Square reden. Zoals Bhaktapur een stad is met een paleisplein, heeft Kathmandu dat ook. Toen we er aankwamen, zagen we dat er eigenlijk meerdere pleintjes waren, die met elkaar waren verbonden met kleine straatjes. Op de pleinen stonden tempels die vergelijkbaar waren met die in Bhaktapur. De stijl was nagenoeg hetzelfde, met overheersende bruinoranje kleuren, houten rasterachtige ramen, beelden van vreemde figuren en versieringen met acrobatische standjes uit de Kamasutra. Er waren overal veel mensen te vinden, maar vooral op één plein had een grote groep zich verzameld. Er waren daar tevens een podium en enkele speakers te vinden. Diverse mannen waren op dat podium luid aan het praten en leuzen aan het schreeuwen; aan de zijkanten hingen enkele posters. Het leek alsof het hier om politieke propaganda ging. Politieagenten hielden een oogje in het zeil, maar alles verliep vredig. Vanwege de toeristen waren er ook souvenirwinkeltjes te vinden en stonden er kraampjes waar popcorn werd verkocht. Daarnaast liepen er mannetjes langs met suikerspinnen op een stokje. Uiteraard ontbrak een koe ook niet, die op het grootste plein rustig om zich heen stond te kijken naar de mooie gebouwen en een muur met een uitgehouwen en geschilderd figuur uit de historische verhalen.
Op het plein stond tevens een paleis, waar we naar binnen liepen en onze tassen moesten afgeven. Het was namelijk niet toegestaan om foto’s in dit gebouw te maken, dat was omgebouwd tot museum. Tot enkele jaren geleden werd Nepal nog bestuurd door een koning, waarbij dit paleis van koning Tribhuvan was. Het museum was om te lachen: het was lachwekkend slecht. In diverse kamers waren allemaal persoonlijke bezittingen van deze koning te zien en dat was niet altijd even interessant. Er hingen krantenartikelen aan de muren, net als schilderijen van de beste man, maar dan overhangen met een laag van plastic om deze te beschermen (en dat terwijl het vaak niet eens echte schilderijen waren). Lolliger was een ruimte waarin bij elk object een bordje stond met ‘personal …’, zoals een persoonlijke kam, een persoonlijk geweer, een persoonlijke filmprojector en een persoonlijke viool waarvan de snaren kapot waren en de onderdelen van het muziekinstrument aan elkaar geplakt zaten. Nog grappiger was een persoonlijk aquarium waarin nog enkele maffe en moderne plastic speeltjes en versieringen voor de vissen lagen. Het meest lachwekkende was zijn persoonlijke vogelkooi, waarin een lelijk opgezet zangvogeltje op een schommeltje zat. Juanjo wist er enig leven in te blazen, waarna het beestje vrolijk heen en weer begon te schommelen. We liepen verder door het museum, door kamers waarin badkamertegeltjes aan de wand hingen en ruimtes met trofeeën van de koning lagen. Dat hij zo trots was op zijn jachtavonturen over de hele wereld vonden we enigszins teleurstellend, vooral toen we zagen dat een woonkamer vol stond met objecten die gemaakt waren van beesten. Zo stond er een hoge lamp waarvan de poot een giraffenpoot was, een asbak die gemaakt was van de voet van een olifant en een tafellampje met het pootje van een antilope. We bekeken enkele muntjes die hij over de wereld had verzameld (waaronder guldens), keken vanuit een raam over het binnenplein en verlieten vlak voor sluitingstijd het gebouw, waarbij we op een trap over een touw moesten stappen omdat de wegen al afgesloten waren.
Ten slotte liepen we naar de tempel van de heilige Kumari. Dit is een godin die elke paar jaar opnieuw gereïncarneerd wordt in het lichaam van een jong meisje. Ouders kunnen hun dochters aanmelden voor het selectieproces, waarbij er wordt gekeken naar uiterlijke kenmerken. Daarnaast worden de meisjes onderworpen aan een test met enge geluiden en meer dan honderd angstaanjagende stierenhoofden. Het meisje dat uiteindelijk als godin naar voren komt, komt met haar familie in deze tempel te wonen. Ze blijft hier tot haar eerste menstruatie wonen, aangezien ze dan haar status als godin verliest en daarna weer een gewone sterveling wordt. Meestal leeft ze hierna een ongelukkig leven, aangezien niemand ooit met een oud-godin wil trouwen. Tijdens haar leven is ze totaal afhankelijk van donaties en kan ze wat ons betreft ook niet echt gelukkig leven. In het huis doet ze niet veel en ongeveer elk uur vertoont ze zich in haar speciale gele kleding aan het raam. We namen een kijkje en moesten wachten op haar verschijning. Ondertussen probeerden enkele mensen zich op te dringen als gids, aangezien zij vele malen beter zouden zijn dan een boek. Volgens de gidsen moesten we allemaal roepen naar de Kumari, waarna ze zich zou vertonen. Uiteindelijk hoefde dit toch niet en zou ze zelf naar het raam komen, maar wel moesten we allemaal onze fototoestellen opbergen, want we mochten haar beslist niet fotograferen. Toen het meisje eenmaal tevoorschijn kwam bij het raam van de bovenste verdieping, zagen we haar treurig uit haar opgemaakte ogen kijken. Voor niet meer dan 10 seconden staarde ze voor zich uit, waarna ze zich omdraaide en weer van het raam wegliep. De mannen vroegen de aanwezige toeristen om donaties. Het was nogal triest en we vonden het allemaal maar vreemd dat dit nog steeds gebeurde. Het leek meer op uitbuiting dan iets wat met goden en cultuur te maken had.
Aan het eind van de middag verlieten we Durbar Square via een drukke en rommelige straat richting Thamel, de toeristenwijk van Kathmandu. We hadden namelijk met de overige vrijwilligers afgesproken om te gaan eten. We kwamen eerst langs eenvoudige winkeltjes en zagen op de hoek van een straat een mozaïeken afbeelding van een Space Invaders-ufo, iets dat door een of andere kunstenaar was aangebracht en op meerdere plekken ter wereld schijnt te zitten. Hoe dichter we bij Thamel kwamen, hoe meer de winkels waren toegespitst op toeristen. Tussen de vele hotels, guesthouses, restaurants en cafeetjes zaten reisbureautjes, boekenwinkeltjes, winkels met trekkingspullen, zaakjes met stofjes van kasjmier, galerijen met boeddhistische schilderijen en andere zaken met souvenirtjes. Het had enigszins weg van Khao San Road in Bangkok, waar ook vele westerse toeristen rondlopen en de prijzen hoger lagen dan elders in de stad. Om 18.30 uur ontmoetten we Anton, Fiona, Elena en Nuria voor de ingang van een guesthouse en we betraden een Ierse pub voor een drankje. We wisselden verhalen met elkaar uit en zijn vervolgens naar een tentje in een zijstraat gelopen. De Lonely Planet had OR2K aangewezen als ‘top choice’ en het verbaasde ons niets dat dit vegetarische restaurant met gerechten uit het Midden-Oosten deze vermelding had gekregen. Het zag er om te beginnen heel sfeervol uit, met lage tafels en kussentjes waar je op kon zitten. Het was relatief donker, maar om dit te compenseren, waren vele glow-in-the-dark versieringen aangebracht die op werden gelicht door blauw licht. Met de menukaart was hetzelfde gedaan. Het eten dat we een tijdje later geserveerd kregen, was erg lekker en we genoten verder van de gezelligheid. Na de maaltijd liepen we een stukje door Thamel, waarbij we op zoek gingen naar een leuk tentje om nog even na te borrelen. Eén tentje verlieten we al vrij snel omdat het er veel te luidruchtig was vanwege een band, maar in een andere tent wisten we tot sluitingstijd te blijven zitten. Het was gezellig en de aangeboden popcorn smaakte goed. Rond twaalven gingen we op zoek naar twee taxi’s en begon een rit terug naar het huis, waarbij de chauffeurs wel even moesten zoeken naar de juiste weg door het donker. Vermoeid kwamen we weer aan in het huis, waar ik met enkele personen nog heel eventjes op het dak heb gezeten en vervolgens heerlijk ben gaan slapen. Morgen zal er immers nog een drukke weekenddag volgen!
Tip van de dag: laat je was in Kathmandu niet tot in de nacht buiten hangen, aangezien het weer plots kan omslaan en je dan was aan kunt treffen die nog steeds nat is. Ik had overigens geluk dat het niet had geregend.
Opvallend feitje: er rijdt in Kathmandu een opvallende hoeveelheid witte auto’s rondt, afgezien van het feit dat de auto’s niet helemaal wit meer zijn vanwege de vele stofwolken.
Dag 182: Het mooie Nepal
Zaterdag 8 september 2012
Het was maar goed dat we vanochtend niet hoefden te werken, want iedereen had de tijd om uit te kunnen slapen hard nodig. Zelfs toen iedereen na negenen aan het ontbijt zat, was iedereen nog enigszins moe. Gelukkig was er de woonkamer nog om enigszins te relaxen. Toch zou het zonde zijn om deze dag te verspillen aan nietsdoen; zoveel weekenden had ik namelijk niet. Nina, Sjoukje en ik hadden daarom een mooie planning voor de dag in de pijpleiding staan. Er was nog één bekende plek vlakbij Kathmandu die we nog niet bezocht hadden. Het was net zoals Bhaktapur een kleine stad die op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Het was het plaatsje Patan, iets ten zuiden van Kathmandu. Toch wilden we vandaag niet alleen Patan bezoeken, maar ook het dorpje Bungamati, dat daar in de buurt van lag. Ondanks dat het slechts een korte vermelding had in de Lonely Planet, zou het een klein authentiek dorpje zijn waar de tijd zou hebben stilgestaan. We waren benieuwd. Op de hoofdweg gingen we op zoek naar een taxi, wat verbazingwekkend iets langer duurde dan gebruikelijk. Op andere dagen zien we namelijk altijd vele taxi’s rondrijden of stilstaan langs de weg. We wisten na enig onderhandelen een taxichauffeur voor 480 roepie naar Patan te laten rijden, wat een rit was van zo’n 40 minuten. Alhoewel we aan hem gevraagd hadden om ons af te zetten bij het busstation, had hij dat uiteraard niet begrepen en stopte hij bij het paleisplein van Patan. Na enig aandringen en navragen reed hij verder door een druk straatje en kwamen we uit bij een plein dat helemaal vol stond met bussen. Het zag er ontzettend chaotisch uit en er lag een enorme hoeveelheid aan rotzooi, alsof het tevens dienst deed als vuilnisbelt. Ondanks de tientallen bussen vonden we de bus naar Bungamati behoorlijk snel. Het was een lokale bus en daardoor allesbehalve luxe. De banken lagen nog net niet helemaal uit elkaar, het hele voertuig rammelde en airco was aanwezig in de vorm van enkele openstaande ramen. De bus vertrok niet veel later nadat we waren ingestapt en we vroegen nogmaals of deze naar Bungamati ging. Het zou het eindpunt zijn, dus dat was makkelijk. Voor de rit van 40 minuten hoefden we slechts 15 roepie te betalen en we kwamen onderweg langs kleine dorpjes met simpele gebouwen, met daartussen platteland, waaronder rijstvelden. Net zoals in elk Aziatisch land zijn die hier dus ook. We zagen een geheel andere kant van Nepal en dat bedoel ik in de positieve zin van het woord, aangezien het er hier stukken mooier uitzag dan in de drukke en vieze stad. Het was dan ook een verademing toen we in Bungamati arriveerden en uitstapten.
Dit hele kleine dorpje van de Newari-bevolking bestond uit slechts één hoofdstraat -daar waar de bus stopte- en had daarnaast een paar kleine zijstraatjes en -paadjes. De stenen huizen die er stonden, zagen er ouderwets uit en hadden iets weg van de stijl in Bhaktapur, alhoewel deze er vele malen simpeler uitzagen. Het was immers maar een klein boerendorp. We liepen een smal straatje in en namen rustig alles in ons op dat we tegenkwamen. De huizen met houten deuren hadden ramen waar we veel (oudere) mensen uit zagen hangen. Soms keken ze gewoon in het rond, of deden ze een dutje. Voor de deuren zaten ook vaak mensen op de grond. Behalve mensen was het hier ook een behoorlijke beestenboel, aangezien er kippen, eenden, honden en geitjes rondliepen. Een kudde koeien is ook nog voorbij komen lopen. Onder de ramen of onder de daken hingen opvallend veel slierten van pepers en knoflook, terwijl op de grond maïskolven, maïskorrels en pepers in de zon lagen te drogen. Achter de huizen troffen we een zandpad aan, waarvandaan we een prachtig uitzicht hadden op de omgeving. We stonden zelf iets hoger op een berg en onder ons in de vallei lagen vele rijstvelden. Ik kon het niet helpen even terug te moeten denken aan Bali een paar weken geleden. Achter de velden zagen we dan weer andere groene bergen liggen, met hier en daar een huisje of een klooster/tempel. Op het pad waren enkele kinderen enthousiast aan het vliegeren en ze zeiden ons allemaal enthousiast gedag toen ze ons in de gaten kregen. Degenen die op een dak of balkon stonden, zwaaiden tevens naar ons. Tevens zagen we hoe een jonge vrouw van in de twintig voor de eerste keer fietsles kreeg van een man van ongeveer dezelfde leeftijd. Hij hield aan de achterkant de fiets beet, waarna zij moest trappen en sturen. Het zal haar ongetwijfeld nog wel wat tijd en moeite kosten, want het ging niet bepaald geweldig. Een groep soldaten kwam ook voorbij lopen. Wat ze hier in dit uitgestorven dorp aan het doen waren, wisten we niet, maar wel wilden zij graag een foto van ons en mochten wij ook foto’s van hen maken. We liepen vervolgens een plein op waarop enkele tempels stonden. Ze zagen er sierlijk uit, maar wisten ons niet heel lang te boeien. Dit kwam voornamelijk omdat we hongerig waren en het heel erg warm was.
Via een paadje waarvandaan we een goed uitzicht hadden, gingen we verder op pad. We zagen enkele spinnen in hun web zitten en libellen energiek rondvliegen. Soms bleven ze eventjes stilzitten, zodat we de kans grepen om een foto van ze te maken. Terug tussen de straatjes konden we geen restaurantje vinden, wat ons eigenlijk niet heel erg verbaasde. De paar lokale mensen konden hun eigen eten wel maken en toeristisch was deze plek niet. Toch vonden we één klein tentje in de hoofdstraat, waar uitgerekend enkele andere toeristen zaten. De Lonely Planet heeft dit dorpje ongetwijfeld meer toeristen opgeleverd, ook al is het slechts een handjevol. De vrouw die in het zaakje stond was bara’s aan het maken, een ronde gebakken lap deeg met daarbovenop een ei. We bestelden er allemaal eentje en lieten ons dit heel goed smaken. De vrouw vond het leuk dat we probeerden om een paar woordjes en zinnetjes Nepalees te spreken, welke we uit een taalboekje visten. Ze verbeterde ons om onze uitspraak en begon enkele zinnetjes terug te praten, maar we hadden geen idee wat ze zei. Wel was ze telkens aan het lachen toen wij weer iets tegen haar terug zeiden. Na het eten verlieten we aan een andere kant het dorp, zodat we nog iets meer van de omgeving konden zien. Door de extreem felle zon liepen we over een weg langs een schooltje, een paar huisjes en rijstvelden. Deze velden waren prachtig groen en deden zeker niet onder voor de rijstvelden die ik op Bali had gezien. Een misschien nog wel mooier uitzicht volgde iets verderop, toen we vanaf de weg, welke op een berg lag, onder ons in de uitgestrekte vallei konden kijken. Hier lagen nog veel meer rijstvelden, afgewisseld door enkele boerenhuisjes. Het was een prachtig gezicht, maar vonden het niet nodig helemaal hiernaartoe te lopen. In plaats daarvan keerden we om, nadat we een vrouw gedag had gezegd die achter op haar rug een enorme mand met bladeren droeg. De mand was met een band om haar hoofd gebonden en puffend slofte ze voorovergebogen voorbij. Hier in Nepal zie je wel vaker vrouwen -en soms mannen- met een mand achterop hun rug lopen, welke altijd helemaal gevuld is met zware dingen. Vaak zijn het bladeren of takken, maar bij bouwterreinen zie je ook vaak vrouwen met zand en stenen voorbij lopen. Het leek ons enorm zwaar werk. Terug in het dorpje stapten we op een bus die net aan was komen rijden en nadat we nog een aardige tijd hadden stilgestaan, reden we terug naar het busstation in Patan. We waren blij dat we Bungamati hadden bezocht, simpelweg omdat het een totaal andere belevenis was.
Op het busstation was het nog steeds erg chaotisch; bussen reden langs de hopen vuilnis heen en vele marktkooplui stonden met hun kraampjes naast het station om hun waar te verkopen. Veel klanten waren op de handelswaar afgekomen. Ironisch genoeg werd het kraampje waar ze schoonmaakspullen verkochten -direct gesitueerd naast een hoop afval- links gelaten. Grappig om te zien waren de mannetjes die zich aan alle kanten volledig hadden volgehangen met rugtassen; dat waren pas echte backpackers! De grijze wolk boven ons leek steeds donkerder te worden en het duurde daarom niet lang voordat we de druppels voelden vallen. In stevige pas liepen we richting Durbar Square en wisten net op tijd een restaurantje in te schieten. We hadden namelijk enige trek en hadden het idee dat we hier wel iets lekkers konden krijgen. Het tentje was enigszins afgelegen en rustig en zag er prima uit; de kaart had ook een uitgebreide keuze tegen een laag bedrag. We maakten een bestelling en kregen even later verse lemon soda geserveerd. Sjoukje en ik namen vlak na elkaar een slok en proestten het binnen een seconde weer uit. Het drankje smaakte verschrikkelijk. Het rook en smaakte heel sterk naar rotte eieren; het leek daarnaast alsof we zout proefden. We wisten niet wat ermee aan de hand was, maar goed was dit zeker niet. We deden ons beklag bij de ober, maar die begreep niet helemaal wat we zeiden. Toen we hem vroegen zelf een slokje te nemen, wilde hij dit niet. We namen een ander drankje en hoopten dat het eten beter zou zijn. Gelukkig waren de soep met momo’s, de kip en de vers gebrande pinda’s wel goed te eten. De soda werd uiteindelijk wel in rekening gebracht, maar we legden minder geld op tafel neer -daar wilden we echt niet voor betalen!- en gingen er vervolgens snel vandoor.
Het was droog toen we op het paleisplein van Patan aankwamen, maar het was ook al enigszins aan de late kant. Toen we vanaf de zijkant de gebouwen zagen staan, vonden we het niet de moeite waard om vijf euro uit te geven aan een ticket om de gebouwen op dit relatief kleine plein van dichterbij te bekijken. Het had namelijk allemaal erg veel weg van wat we al in Bhaktapur en Kathmandu hadden gezien. Toch probeerden we onwetend vanaf de zijkant het plein op te lopen, maar we werden al snel opgemerkt door een vrouwtje dat om onze tickets vroeg. We keerden daarom om en liepen een klein stukje door de straatjes eromheen, waarvan de Lonely Planet had vermeld dat deze ook wel de moeite waard waren. We kwamen langs enkele tempeltjes en gingen onderlangs enkele slingers van vlaggetjes. Geen gebedsvlaggetjes deze keer, maar doodnormale feestvlaggetjes. Het zag er hier allemaal wel aardig uit, maar wist ons niet heel lang te interesseren. We waren moe en wilden terug naar het huis. We zochten daarom een taxi en wisten er na enig onderhandelen voor 450 roepie eentje te krijgen. Het was ontzettend druk op de weg en af en toe stonden we voor lange tijd vast. Het was voor de taxichauffeur ook een hele kunst om ergens vanuit een zijstraatje op een bredere weg uit te komen, aangezien het hier helemaal vol stond. Behendig, voorzichtig, maar bovenal ook brutaal reed hij voorzichtig door de stroom auto’s, hopend dat hij niemand zou raken en vice versa. Hij maakte een draai en wist zich uiteindelijk tussen de andere auto’s te scharen om verder te rijden. We waren om 18.15 uur weer terug in het huis, waarna er een erg rustige avond volgde. Deze begon met een prachtige lucht, aangezien de zonsondergang bezig was en de blauwe lucht oranjerood werd gekleurd. Enkele wolken maakten het uitzicht nog net iets dramatischer. Het was tevens het moment om afscheid te nemen van Nuria en Elena, die hier slechts twee weken zouden blijven. Terwijl ze in een taxi stapten, zwaaiden we ze uit, waarna we nog maar met z’n zessen over waren. De rest van de avond deed iedereen niet heel veel en waren de meesten gewoon bezig met het uitzoeken van hun gemaakte foto’s en het schrijven van zijn of haar blog. Dat mocht echter wel na zo’n druk weekend!
Tip van de dag: bezoek zo nu en dan ook eens de plekken die maar een kleine vermelding in de Lonely Planet hebben.
Opvallend feitje: het spel Mens-Erger-Je-Niet kent men ook in Nepal, alhoewel het dan op een wat groter houten bord wordt gespeeld, op krukjes voor de deur.